Elke speler neemt de hand uit het vak dat met zijn windrichting overeenstemt.
Elke speler telt zijn kaarten met de beeldzijde naar beneden om zich ervan te vergewissen dat hij er precies dertien heeft; daarna moet hij, voordat hij een bieding doet, zijn kaarten inzien.
Gedurende het spelen blijft elke speler in het bezit van zijn eigen kaarten, waarbij hij ervoor zorgt dat zij niet vermengd raken met die van een andere speler. Het is de spelers niet toegestaan tijdens of na het spelen andere dan hun eigen kaarten aan te raken, tenzij hiervoor toestemming van een tegenstander of de wedstrijdleider is verkregen (de leider mag echter de kaarten van de blinde spelen in overeenstemming met artikel 45).
Het in het bord terugsteken van de kaarten
Elke speler dient na afloop van het spel zijn oorspronkelijke dertien kaarten te schudden en daarna terug te steken in het vak dat met zijn windrichting overeenstemt. Daarna mag geen enkele hand meer uit het bord genomen worden, tenzij een speler van elk paar of de wedstrijdleider daarbij aanwezig is. Opmerking 3
Verantwoordelijkheid voor de gang van zaken
De verantwoordelijkheid voor de juiste gang van zaken aan tafel ligt in de eerste plaats bij elke deelnemer die gedurende de hele zitting aan die tafel blijft.
.
Artikel 45
Gespeelde kaart
Spelen van een kaart
Elke speler behalve de blinde speelt een kaart door haar uit zijn hand te nemen en met de beeldzijde naar boven (Noot: De uitkomst geschiedt eerst met de beeldzijde naar beneden, tenzij het Bondsbestuur anders voorschrijft. (Het Bondsbestuur schrijft voor dat uitkomsten gedaan worden met de beeldzijde naar beneden.)) voor zich op tafel te leggen.
Het spelen uit de blinde
De leider speelt een kaart uit de blinde door haar te noemen, waarna de blinde de kaart opneemt en met de beeldzijde naar boven op tafel legt. Bij het spelen uit de blinde mag de leider zo nodig de gewenste kaart zelf opnemen.
Kaart beschouwd als gespeeld
Een kaart van een tegenspeler die zo gehouden wordt, dat zijn partner de beeldzijde zou kunnen zien, wordt geacht in de lopende slag gespeeld te zijn (zie artikel 45E als de tegenspeler al een reglementaire kaart in die slag heeft gespeeld).
De leider wordt geacht een kaart uit zijn hand gespeeld te hebben als ze
met de beeldzijde naar boven zo wordt gehouden, dat ze de tafel raakt of nagenoeg raakt, of
als ze zo wordt gehouden dat aangegeven wordt dat de kaart gespeeld is.
Een kaart van de blinde moet worden gespeeld, als ze opzettelijk door de leider is aangeraakt anders dan om de kaarten te rangschikken of een kaart onder of boven de aangeraakte kaart te bereiken.
Een kaart is gespeeld als een speler haar noemt of anderszins aanduidt als de kaart die hij wil spelen (maar zie artikel 47)
De leider mag een onbedoeld aangeduide kaart van de blinde veranderen tot hij een kaart speelt uit ofwel zijn eigen hand ofwel uit die van de blinde. Hij mag de kaart veranderen na een verspreking, maar niet na concentratieverlies of een verandering van gedachte. Maar als een tegenstander op zijn beurt een kaart heeft gespeeld die reglementair was vóór de wijziging van de aanduiding, mag die tegenstander de aldus gespeelde kaart terugnemen en vervangen door een andere (zie artikel 47D en 16C1).
Een grote of kleine strafkaart kan verplicht gespeeld moeten worden (zie artikel 50).
De blinde pakt een niet-aangeduide kaart
Als de blinde een kaart als gespeeld hanteert zonder dat ze door de leider is genoemd, moet deze kaart worden teruggenomen als de aandacht erop wordt gevestigd voordat een speler van beide partijen in de volgende slag heeft gespeeld. Een tegenspeler mag een kaart terugnemen die gespeeld is na de vergissing maar voordat de aandacht daarop werd gevestigd; als de RT van de leider een andere kaart speelt, mag ook de leider een kaart terugnemen die hij daarop in die slag had bijgespeeld (zie artikel 16C).
Als het te laat is om de verkeerd gelegde kaart (zie boven) te veranderen, gaat het spel normaal verder zonder dat er een kaart veranderd wordt in deze of enige volgende slag. Als de verkeerd gelegde kaart de eerste kaart van een slag was, kan het nalaten van het spelen van een kaart van dezelfde kleur als de verkeerd gelegde kaart een verzaking inhouden (zie de artikelen 64A, 64B7 en 64C). Als de verkeerd gelegde kaart werd gespeeld in een al lopende slag en de blinde met de kaart verzaakte, zie artikel 64B3 en 64C.
Vijfde kaart in een slag
Een door een tegenspeler bijgespeelde vijfde kaart in een slag wordt een strafkaart, te behandelen volgens artikel 50, tenzij de wedstrijdleider oordeelt dat het een voorspelen betrof, in welk geval artikel 53 of artikel 56 van toepassing is.
Als de leider een vijfde kaart in een slag uit zijn hand of uit de blinde bijspeelt, wordt deze opnieuw aan de hand toegevoegd zonder verdere rechtzetting, tenzij de wedstrijdleider oordeelt dat het een voorspelen betrof, in welk geval artikel 55 van toepassing is.
De blinde duidt een kaart aan
Nadat de blinde zijn hand heeft opengelegd, mag hij zonder opdracht van de leider geen kaarten meer aanduiden of aanraken (behalve om ze te rangschikken). Doet hij dit toch, dan behoort de wedstrijdleider direct te worden ontboden en op de hoogte gebracht van de feiten. Het spel gaat verder. Op het einde van het spel dient de wedstrijdleider een arbitrale score te geven als hij van oordeel is dat de blinde een bepaalde speelwijze aan de leider suggereerde en de tegenspelers door de gesuggereerde speelwijze zijn benadeeld.
Slag dichtleggen
Een speler behoort zijn kaart niet dicht te leggen voordat alle vier de spelers in de slag hebben gespeeld.